Zijn we dan
toch een apenland?
Neen Natuurlijk! Als we aan Nepal, Syrië,
Irak en andere landen denken, waar het leven soms onmenselijk is,
zouden we beter beschaamd zijn erover te spreken maar we doen het
toch maar. Wij hebben immers ook zo onze zorgen: indexsprong, besparingen,
racisme, communautaire onevenwichten, Griekenland, profitariaat
op alle niveaus, stakingen, te weinig mensen die productief (willen)
werken…
Vaak zeg ik in toespraken in het buitenland of
in gesprekken met niet-Belgen dat ik de enige Belgische chauvinist
ben. Belgen houden er immers van zichzelf te bekakken en Vlamingen
– met de Kempenaars op kop (ik kan het weten) – scoren daarin nog
beter dan de Walen. We hebben nochtans ontzettend veel om over op
te scheppen, veel meer dan de gemiddelde Belg of Vlaming zelf beseft.
En toch lijken we soms echt wel een apenland. Hoewel,
we moeten onze woorden wegen want we willen ook de apen niet beledigen.
Neem nu de vakbonden. Er is geen land in de wereld
waar de vakbonden zo sterk staan, zowel financieel als politiek,
dan in België. Ze controleren niet alleen het veel te grote en slecht
werkende overheidsapparaat, de volksgezondheid, de werkloosheid
(bij de vakbond heb je geen problemen) en hebben zelfs een zware
vinger in de pap van de financiële wereld. En toch, ze panikeren
dat het een lieve lust is. Zijn die almachtige vakbondsleiders zo
dom of denken ze dat hun leden zo dom zijn. Of rekenen ze erop dat
hun leden laf genoeg zijn om hem te volgen. ‘Opium voor het volk’,
weet je wel!
Neem nu de stakingen. Wie staakt duidelijk het
meest en het vlugst? Inderdaad de overheidsvakbonden, openbaar vervoer
(NMBS en zo), de politievakbonden, kortom de mensen die inderdaad
niet zo’n aangenaam werk hebben omdat er te weinig gewerkt wordt
of te weinig zinvol. Als je acht uur of zelfs minder op een dag
je moet zitten vervelen of je bezig houden met roddelen, gamen of
surfen op het internet, rondkijken of druk doen, dan duren die dagen
erg lang en wil je natuurlijk liever kortere ‘werkuren’, vroeger
op pensioen. Thuis is er immers werk genoeg en zoniet zijn er nog
andere toffere bezigheden zoals met de kinderen en kleinkinderen
spelen, thuis surfen op het internet of TV kijken, facebook, wielerterrorisme,
enz. En dat het dan politieke stakingen zijn omdat de vakbonden
zo’n beetje de verkiezingen hebben verloren (ze deden ook niet mee,
dat waren partijen… hmmm!).
Sorry, je mag het niet in het belachelijke trekken
maar geef toe, het is toch wel grappig. In 1982 zorgde de regering
Martens (ACV-signatuur) met de socialisten in de regering voor een
devaluatie die de mensen ruim 8% aan inkomen koste en daar bovenop
werden zonder stakingen 3 indexsprogen doorgevoerd. De stakingen
zijn eigenlijk gericht tegen de indexsprong. De vakbonden verdedigen
immers de kleine man, de loontrekkenden en werklozen. Sorry maar
kleinverdieners en werklozen hebben geen last van een indexsprong.
Ten eerste stond zelfs de NVA erop (bij de regeringsonderhandelingen)
dat de indexsprong niet van toepassing zou zijn op de lage lonen
en de zwakkeren. Bovendien betekent het ook niets voor kleinverdieners.
Van mijn pensioen van zo’n 1.000 euro zou een indexsprong maximum
zo’n 5 euro betekenen. Dus staken de vakbonden voor de hoge inkomens.
Waarom zeggen ze dat dan niet? De vakbonden proberen ons ook nog
andere sofismen op de mauw te spelden. Ze staken ook tegen een afbraak
van de kwaliteit van de openbare dienstverlening. Niet nodig want
daar bestaan zeer goede oplossingen voor. Als je de openbare diensten
tot het minimum beperkt en al wat kan geprivatiseerd of uitbesteed
worden, privatiseert of uitbesteedt, wordt het niet alleen voordeliger
maar wordt de klant-belastingbetaler (de werkgever van de staatsambtenaren)
bediend door gemotiveerde en (niet door de vakbond) gecontroleerde
dienstverleners, die zich niet vervelen en gelukkiger zijn omdat
ze beseffen dat ze mensen vooruithelpen en hun tijd niet verspillen
met het zoeken naar argumenten om te kunnen staken.
Uiteraard is er ook profitariaat aan de rijke kant
van de maatschappij en dan denk ik aan sommige bankiers, vakbondsleiders,
politici (die, naast één of meer medewerkers ook veel te veel geld
opstrijken, sommigen zonder iets uit te richten met hun mandaat),
politieke vrienden die dikbetaalde mandaten binnenhalen, die onnodig
zijn (of waar ze niet voor bekwaam zijn), enz. Daar ernstig ingrijpen
zal wellicht niet het begrotingstekort oplossen maar symbolisch
is het wel belangrijk, vooral naar de totaal gedesillusioneerde
burgers toe. Maar daar staken de vakbonden niet voor.
Onze media zijn duidelijk te braaf of te gebonden
of te laf of misschien gewoon niet goed genoeg. Dat doet een Belgische
chauvinistische vakjournalist natuurlijk wel een beetje pijn.
Tenslotte nog dit, de stakingen halen onze economie
en welvaart onderuit. Veel mensen, bedrijven en instellingen willen
niet meer langs Brussels Airport reizen. Veel internationale instellingen
en bedrijven denken eraan België te verlaten. Wat hier gebeurt is
de Europese hoofdstad onwaardig. Dit is minstens zo schadelijk voor
onze welvaart als de mateloze verspilling van de overheid, de hoogste
loonkost ter wereld en het gekoesterde profitariaat. Evenals alle
intelligente mensen weten ook de topmensen van de vakbonden dat
de kleine man hier uiteindelijk het slachtoffer van is evenals hun
kinderen en kleinkinderen. Het kapitaal en de kapitaalkrachtigen
hebben de middelen om tijdig te ontsnappen. Ik geloof dat ook eenvoudige
mensen kunnen denken en ik reken erop dat ze dat doen voor het te
laat is.
Recht op voeding, recht op landbouw
ONZE VOEDING HEEFT RECHT OP VOEDING
Toespraak door Jef Verhaeren
KVIV 27 november 2008
We hebben vandaag veel geniale maar toch wel moeilijke
presentaties beleefd, althans voor mij. Ik wil het dan ook, net
voor de afsluiting van deze boeiende studiedag, eenvoudig houden.
Een beetje zoals de populisten dat doen en drukkingsgroepen zoals
Gaia en Greenpeace. Zij proberen meestal duidelijk, onomstootbaar,
negatief (met termen als ‘Frankenstein food’ en ‘therminator zaden’)
en dus eenvoudig aan te tonen ‘quod erat demonstrandum’ (wat moest
bewezen worden). Ik wil het dus ook eenvoudig houden, gemakkelijk,
‘a piece of cake’ of laten we zeggen ‘a greenpeace of cake’. Wat
gaan we doen? We gaan een stelling bewijzen die al in een Vlaamse
volkswijsheid vervat zit. Het klinkt wat algebraïsch maar dat is
het in feite niet. De stelling luidt: ‘Wie a zegt moet ook b zeggen!’.
Misschien denkt u al door te hebben waar ik naartoe wil maar blijft
u toch nog even zitten. Beschouw het desnoods als een thriller waarvan
u wel de ontknoping denkt te kennen maar niet wat erachter zit,
het hoe en waarom.
Het historisch kader
Ik besef dat ik hier voor een uitgelezen publiek
sta van zeer geleerde mensen die er op verschillende terreinen mee
bezig zijn de wereld vooruit te helpen. Maar we weten allemaal dat
we meestal ook heel gespecialiseerd bezig zijn. Nochtans moeten
we ook oog blijven hebben voor het brede perspectief, anders worden
we zoals een Japanse soldaat die in 1990 in de jungle nog bezig
is met de tweede wereldoorlog te voeren. Het brede kader van tijd
en ruimte vormt de werkelijkheid waarin wij leven, werken en verantwoordelijkheid
nemen.
Op de lagere school in het Kempense Weelde heb
ik nog geleerd dat landbouw de primaire sector was en meteen de
belangrijkste omdat hij aan de primaire behoeften moest voldoen,
namelijk voedsel voortbrengen. De industriële secundaire sector
was zich pas een kleine eeuw voordien gaan ontwikkelen en zorgde
– weliswaar aanvankelijk op de kap van het proletariaat – voor bijkomende
welvaart, luxe dus. De tertiaire dienstensector was eigenlijk nieuw
en bezig de kinderschoenen te ontgroeien. Vandaag ziet dat er wel
anders uit. Maar de primaire sector was volgens onze meester veruit
de belangrijkste. Dat was kort na de oorlog, dus nog niet zolang
geleden. En tot mijn spijt moet ik toegeven, de meester had verdorie
gelijk.
In juli was ik nog even in de voorhistorische grot
van Pair-non-Pair, waar, vlakbij Bordeaux, de Dordogne en de Garonne
de Gironde vormen. Dit is de grot waarin men de oudste gekende rotstekeningen
in hun oorspronkelijke vorm kan zien. Dertigduizend jaar voor Christus
tekende de Cro-Magnon-mensen tekeningen van dieren in de grotten
waarin zij zich verscholen. Waarom dieren? Niet om als Picasso’s
van de 300ste eeuw voor Christus door het leven te gaan, die luxe
konden ze zich niet veroorloven. Neen, die tekeningen moesten dienen
om zo doeltreffend mogelijk te leren jagen, te overleven. De mensen
leefden van de jacht en niemand werd ouder dan 30 jaar. Voor hen,
die terug willen keren naar de natuur, het is geen prettig vooruitzicht.
Dit privilege zou trouwens voor weinigen van ons zijn weggelegd
anders zou de fauna te snel verorberd zijn. Zie maar naar Afrika.
Pas toen de mens zelf dieren ging houden maar vooral
sinds hij zich vestigde en naast de veeteelt ook de grond ging verbouwen
is de beschaving begonnen. Geen cultuur zonder agricultuur. Moesten
de mensen niet geëvolueerd zijn van nomaden naar landbouwers, dan
zouden de wereldbevolking en de levensverwachting ook nooit zo sterk
gestegen zijn. Natuurlijk gebeurde en gebeurt de ontwikkeling van
de primaire sector niet overal even snel, met de gevolgen die we
kennen. Door die ontwikkeling werd de groeiende bevolking ook erg
afhankelijk van de landbouw en dat houdt natuurlijk ook risico’s
in. Denk daarbij maar aan de aardappelplaag en de rampzalige hongersnood
in Ierland half de negentiende eeuw. Tot in de twintigste eeuw beschouwde
de bevolking het gebruik van pesticiden als een zegen. Tot 1880
was de landbouw zelfvoorzienend in die zin dat iedereen boer was.
Vanaf de 17de eeuw werd graan als basisvoedsel aangevuld met aardappelen.
Zoals nu nog in de derde wereld was er weinig dierlijke productie.
Een koe bezitten was in de 19de eeuw nog een grote luxe.
Na de Amerikaanse burgeroorlog op het einde van
de 19de eeuw begonnen de Amerikaanse boeren met behulp van door
stoom aangedreven machines massaal graan te produceren en dat even
massaal met snelle stoomboten op Europese markten af te zetten,
wat vanaf 1880 een landbouwcrisis zonder weerga veroorzaakte. Het
instorten van de graanprijzen heeft onze landbouw grondig veranderd.
Gaandeweg ging men immers graan veredelen via de dierlijke productie,
wat ook beantwoordde aan de vraag naar eiwitten en vetten, onder
meer voor de arbeiders die hard moesten werken. De landbouw, flexibel
als hij is, paste zich aan. Maar dan kwam de eerste wereldoorlog
de landbouw en vooral de veeteelt ontwrichten, met opnieuw honger
als resultaat. Ook in de tweede wereldoorlog werd er weer honger
geleden. Daarna was iedereen ervan overtuigd dat dit nooit meer
mocht gebeuren. Wetenschappelijk onderzoek, doorgedreven mechanisatie,
gewas- en veeverbetering, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen
en vooral een Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moesten
ervoor zorgen dat er voldoende voedsel was aan een lage prijs. En
weer paste de landbouw zich aan, met succes. In 1870 werd nog 63%
van het gezinsbudget aan voedsel besteed, in 1997 was dat nog slechts
12%. Voedsel werd immoreel goedkoop, althans in het westen.
En toen kwam de vervreemding tussen de landbouw
en de rest van de bevolking, die intussen was uitgegroeid tot 98%.
Dankzij mechanisatie en nieuwe technologieën op het vlak van selecties,
gewasbescherming en bemesting werd het succes van de landbouw en
de voedselvoorziening gerealiseerd door slechts 2% van de actieve
bevolking. De andere mensen vervreemdden van de landbouw en de voedselvoorziening.
In de jaren tachtig waren de zogenaamde ‘voedseloverschotten’ een
steen des aanstoots voor publiek en politiek. Nochtans, in 1987,
toen de kostprijs van de voedseloverschotten het hoogst was, was
de overheidskost voor de wettelijke energievoorraden even hoog als
die voor de voedseloverschotten. Niemand nam daar aanstoot aan want
in de jaren zeventig was er een energiecrisis met autoloze zondagen
geweest. L’histoire se repète... wellicht toch niet helemaal.
Recht op voeding, recht op landbouw
Uit de geschiedenis moeten we leren en wat zien
we? Elk volk heeft altijd zijn landbouw, zijn voedselvoorziening
beschermd. Voeding blijft immers de primaire, dus de eerste behoefte.
Daarom is het ook het meest strategische goed. Het is oorlogen waard.
En er zijn veel oorlogen voor gevoerd. Voedselvoorziening of het
stopzetten ervan is ook vaak als strategisch wapen gebruikt, niet
alleen in militaire maar ook in economische oorlogen. Beschikken
over voedselvoorziening of atoomwapens, wat is het belangrijkste?
Maar er is nog een andere reden om de landbouw te beschermen. De
voedselpoductie is erg kwetsbaar. Naast de klimatologische en geografische
grilligheden waarmee ze te maken heeft, hebben ook de landbouw-
en voedselmarkten hun eigenaardigheden. Hier geldt de ‘muur van
de maag’. Bij de minste overschrijding van de primaire behoeften
storten de prijzen in, bij het kleinste tekort gaan ze de pan uitvliegen,
precies omdat het om primaire behoeften gaat. Men kan de landbouw
niet zomaar aan de vrije markt overlaten.
Elk volk heeft dus recht op voeding. Maar wie a
zegt moet ook b zeggen. Elk volk heeft dus ook recht op voedselproductie
of landbouw. De Japanners bijvoorbeeld dragen dat recht hoog in
het vaandel. Als je hun vulkanische eilanden even bekijkt dan begrijp
je dat ook. Ondanks de beste technologiën en hoge subsidiëring (tot
70%) slagen zij er slechts in een zelfvoorzieningsgraad van 39%
te realiseren. Japan is terzake sterk afhankelijk van de VSA.
Zij die beweren dat ze de voedselproductie voor
andere volkeren op zich kunnen nemen zijn uit op macht. Voedselafhankelijkheid
is slavernij. Ook in de moderne tijden is dat nog het geval. Zo
leerde onze meester in het lager onderwijs ons ook dat na de tweede
wereldoorlog de Amerikanen het Marshall-plan lanceerden om Europa
er bovenop te helpen. Daar zat hij mis. Achterliggende bedoeling
was immers ervoor te zorgen dat Europa, de grootste consumentenmarkt,
snel haar koopkracht zou hernemen om Amerikaanse landbouwproducten
te kopen en dat Europa als dusdanig afhankelijk zou blijven van
de VS. Dat hier het Groene Europa uit de grond werd gestampt is
de Amerikanen altijd een doorn in het oog gebleven, of nu de republikeinen
of de democraten aan de macht zijn. Pas op, ik heb respect voor
de Amerikaanse landbouw, die ik vrij goed ken. Ik heb zelfs een
kleindochter in Amerikaans landbouwgebied. Maar ook vandaag volgt
de Amerikaanse strategie in het kader van de WTO-onderhandelingen
nog altijd dezelfde lijn. Moesten wij aan hun druk hebben toegegeven
dan zouden we wellicht niet de keuze hebben gehad om onze jongens
al dan niet naar Irak te sturen. Kijk maar naar Japan. Vorig jaar
zei mij een Japanse leraar in Tokyo: “Wij zijn de 51ste staat van
de VS, evenwel zonder stemrecht in Amerika.” Deze uitspraak was
wellicht een beetje nationalistisch geïnspireerd maar er zat toch
ook een beetje waarheid in.
God zij dank hebben we, tegen deze druk in het
groene Europa gecreëerd, dat in grote mate zelfvoorzienend is en
zelfs – zij het slinkende –reservevoorraden opbouwt, als ik dat
tenminste zo mag noemen. En toch voelen wij afhankelijkheid. Denk
maar aan de behoefte aan plantaardige eiwitten voor onze veredelingssector.
Daar zijn we traditioneel afhankelijk van Amerikaanse en stilaan
meer van Braziliaanse sojaproducten. Intussen heeft ene Georges
Bush, die wat problemen scheppen niet aan zin proefstuk is, de prijzen
van die grondstoffen opgedreven door het ‘corn eating monster’ in
het leven te roepen en via zware subsidies de bio-ethanolproductie
te stimuleren, niet om de boeren te ondersteunen maar om de afhankelijkheid
van olie van het Midden-Oosten, waar hij terzake een oorlog voert,
te beperken.
Laten we terugkeren tot onze stelling ‘wie a zegt
moet b zeggen’. Als elk volk recht heeft op voeding heeft elk volk
ook recht op een maximaal onafhankelijke voedselproductie. Uiteraard
kan niet elk volk alles produceren wat het nodig heeft maar belangrijk
is dat het een maximum aan voedselproductie heeft, dat het ook voedsel
kan exporteren of met andere woorden, op het vlak van de voedselvoorziening
over wisselgeld beschikt.
De uitdagingen liegen er niet
om
Maar laten we ook terugkeren naar het ruimere perspectief,
het brede kader van tijd en ruimte. Waar zijn we mee bezig en waar
gaan we naartoe? Meteen blijkt natuurlijk dat de uitdagingen er
niet om liegen.
Vandaag beschikken we met een wereldbevolking van
6.683.288.653 mensen over 8,5 miljard hectare landbouwgrond. Elke
tien seconden verdwijnt een hectare landbouwgrond. En vruchtbare
grond is er veel minder dan men zou kunnen denken. In Europa bijvoorbeeld
bevinden de beste gronden zich in Nederland, België, Luxemburg,
Denemarken en Noord-Frankrijk, de slechtste in Oost- en Zuid-Europa.
En elders in de wereld is het vaak nog slechter gesteld. De wereldbevolking
groeit ondertussen sneller dan de seconden wegtikken. Al naargelang
de prognoses zal ze nog met 50 tot 100% stijgen. Tegen 2050 zouden
we met 9,2 miljard zijn.
De groeiende kloof tussen de wereldbevolking en
de vierkante meters waarop landbouwgewassen kunnen groeien, is één
van de belangrijkste verklaringen voor de sterke stijging van de
voedselprijzen. De stijging treft vooral de allerarmsten, de ongeveer
1,1 miljard mensen die moeten rondkomen met 1 dollar - of minder
- per dag. We kunnen er ons over verheugen dat in bepaalde delen
ook de koopkracht en dus de vraag naar eiwitten stijgt, voorlopig
vooral in China en India maar die zijn samen wel goed voor meer
dan één derde van de wereldbevolking. Daarmee vergeleken is de Europese
consumentenmarkt slechts een klein, verwend groepje. Daarvan de
consequenties aanvaarden (o.m. verhoogde voedselprijzen) is misschien
wel de beste vorm van ontwikkelingssamenwerking.
Maar intussen doet het World Wildlife Fund (WWF)
er nog een schepje boven op. Volgens de instelling, die zij opdracht
gaf een studie uit te voeren, het ‘Global Footprint Network’, gebruikt
de mens op iets meer dan tien maanden tijd, de natuurlijke rijkdommen
op die de aarde op één jaar tijd kan produceren. Laten we dit toch
maar meenemen in onze uitdagingen. Er is immers nog veel meer, zoals
de klimaatverandering, de verstedelijking en politiek populisme.
En als we het over uitdagingen voor de landbouw
hebben mogen we natuurlijk de specifieke kwetsbaarheid van de land-
en tuinbouw ook niet uit het oog verliezen.
Alle hens aan dek
We geraken dus gekneld tussen een tekort aan landbouwgrond
en een stijging van de voedselbehoefte. Elk stukje vruchtbare grond
en alle beschikbare productiekennis en –kunde zullen nodig zijn
om de stijgende wereldbevolking te voeden. Een maximale voedselproductie
overal ter wereld is een absolute maatschappelijke prioriteit, die
kunstmatige natuurgebieden en andere luxeproblemen overschaduwt.
Even noodzakelijk zijn voedselvoorraden om negatieve klimatologische
en andere schadelijke invloeden op de voedselproductie te compenseren.
Ooit zullen de termen ‘landbouwoverschotten en voedseloverschotten’
verwijzen naar een cynisch verleden.
Tot voor kort klonk het nog als heiligschennis
maar het lijdt geen twijfel dat de productiviteit omhoog moet. De
uitdagingen zijn gigantisch en alle middelen moeten aangewend worden.
De plantenbiotechnologie, die in dit land haar wieg heeft staan
moet daartoe haar rol kunnen spelen ondanks het feit dat de Europese
burger tegen, en de Europese consument voor GGO is. Het verschil
zit hem in de statistieken. Dat de gentechnologie in de EU wordt
afgeremd omdat niet bewezen is dat ze niet schadelijk is, zal ooit
een crimineel tintje krijgen. Het is immers ondertussen voldoende
bewezen dat honger wel schadelijk is. Vorig jaar is het aantal met
hongerdood bedreigde mensen nog eens met 75 miljoen gestegen tot
923 miljoen, terwijl de VN tegen 2015 de honger uit de wereld wil
helpen. We zullen ook verder moeten innoveren op het vlak van de
teelttechnieken en meer gronden vruchtbaar moeten maken. Misschien
moeten we zelfs in de woestijn gaan boeren. Hoe dat moet gebeuren,
dat laat ik aan u over.
Een ding is duidelijk: wie a zegt moet b zeggen.
Als elk volk recht heeft op voeding heeft elk volk ook recht op
landbouw. Meer nog: wie a en dus b zegt moet ook c zeggen: onze
planten hebben dus ook recht op voeding. De mens heeft behoefte
aan plantaardig voedsel en dierlijk eiwit. Maar ook dit laatste
komt van de veredeling van landbouwgewassen. Gewassen hebben voedsel
nodig en dat moeten we hen kunnen geven.
Maar onze voeding heeft recht op voeding op lange
termijn, wat het niet gemakkelijker maakt. Wij hebben immers de
plicht onze natuurlijke hulpbronnen - bodem, water, lucht - te bewaren
en te beschermen voor de komende generaties. Dat heet duurzaamheid
maar je zou het evengoed rentmeesterschap kunnen noemen. Dit is
even vanzelfsprekend als ‘wie a zegt moet ook b zeggen’. Dit zal
veel inventiviteit en innovatie vragen. Het is dus onze roeping
die voeding van onze voeding zo efficiënt mogelijk te realiseren
met alle nodige wetenschappelijke input, innovatie, productie en
overheidsondersteuning. En daarvoor hebben jullie natuurlijk vandaag
bij elkaar gezeten.
En het kan: zie België!
Ik kan niet nalaten met te eindigen met wat chauvinisme.
Ik weet dat jullie daar wat onwennig bij worden maar zodadelijk
is er kans om dat weg te drinken. Maar de eerste Belgische regeringsleider
Charles Rogier zei reeds kort na de Belgische onafhankelijkheid:
“Les Flandres doivent devenir le jardin potagère de l’Europe".
Deze historische voorspelling hebben we alvast niet in de diepvries
gestopt. Of toch? In ons land is er veel productiekunde en landbouwkennis
aanwezig en die is omgekeerd evenredig met de mogelijkheden in één
van de dichts bevolkte landen van de wereld. Meteen is de bevolking
ook niet echt landbouwgezind, al begint dat tij gelukkig wat te
keren.
In 2010 organiseren wij in België, na Texas in
2009, het wereldcongres van de landbouwjournalisten en toen ik onlangs,
op het wereldcongres in Oostenrijk-Slovenië, na de Amerikanen ons
congres mocht voorstellen herinnerde, ik aan een uitspraak van een
groot Amerikaan, Cassius Clay of Mohammed Ali, die, gevraagd wat
hij over België dacht, zei: “It’s the most beautifull city in the
world.” In die situatie realiseren wij, onder strenge regels en
met respect voor het leefmilieu, een zelfvoorzieningsgraad van meer
dan 160% voor aardappelen, van ruim 130% voor groenten, van ruim
180% voor eieren en van ruim 182% voor vlees. Intussen zijn we het
vierde belangrijkste exportland ter wereld voor varkensvlees, het
vijfde belangrijkste voor pluimveevlees en het zesde voor eieren.
Ook voor de export van kaas, boter, melkpoeder en vooral roomijs
staat België mee aan de top. Wat de export van aardappelen en een
aantal tuinbouwproducten zoals tomaten, aardbeien en peren betreft,
staan we in de wereldtopvijf en dan spreken we nog niet over bloembollen
en azalea’s.
Aan de basis van al deze resultaten liggen planten
en bodem en dus plantenvoeding. En toch is er, na de receptie, voor
u nog werk aan de winkel... want onze voeding heeft recht op voeding.
Over persdeontologie
‘VOOR WAT HOORT WAT’
HOORT NIET BIJ PERSDEONTOLOGIE
Verschenen in de VJPP-Newsletter
in december 2003
“Wij hebben alvast genoteerd dat u aanwezig zult zijn. U hoeft
hiervoor niet te betalen op voorwaarde dat u verslag uitbrengt in
één van uw volgende uitgaven. Wel hadden we graag het verslag gelezen
en goedgekeurd voor publicatie.” Dergelijke antwoorden krijg je
steeds meer als je als journalist uw aanwezigheid meldt op publieke
symposia, fora of studiedagen. Soms durft me er nog een bijkomende
voorwaarde aan te verbinden, namelijk dat je vooraf de aankondiging
van het gebeuren – in de vorm van een persmededeling – onverkort
publiceert.
Ze kennen hun job niet
Ik kan een dergelijke aanpak nog begrijpen van een platte verkoper
– zichzelf sales manager noemend – die geïndoctrineerd is met ‘voor
wat hoort wat’. Het aangehaalde voorbeeld komt echter van een communicatieverantwoordelijke
van een overheidsinstelling. Ik zou nog recente gelijkaardige voorbeelden
kunnen aanhalen van communicatiebureaus die ingehuurd worden voor
– liefst dure -internationale congressen.
Ik heb een tijdlang deontologie van de pers gedoceerd aan studenten
in de communicatie maar dat is intussen al een aantal jaren geleden.
Misschien wordt dat vandaag niet meer gedoceerd en spijtig genoeg
hebben heel wat journalisten ook een dergelijke cursus in hun opleiding
gemist. Als ik op antwoorden, zoals het hoger aangehaalde, reageer
met een beknopte, meestal zo vriendelijk mogelijke, les in pers-
en communicatiedeontologie, vallen betrokkenen gewoonlijk uit de
lucht met “Tiens, daar heeft nochtans nog geen enkele journalist
op gereageerd”. Natuurlijk maakt de persdeontologie deel uit van
de communicatiedeontologie en hoort een communicatie-expert daarvan
op de hoogte te zijn. Maar wij, journalisten zelf, mogen zoiets
zeker niet laten gebeuren.
In dienst van het informatierecht
Ik moet hier natuurlijk geen cursus gaan geven en dat kan ook niet
in dit kort bestek. Ik beschouw dit eerder als een oproep tot alle
collega’s om terzake een gelijkaardige en terechte houding aan te
nemen.
We hebben het hier natuurlijk niet over clubs of private bijeenkomsten
op basis van exclusieve uitnodigingen. Colloquia, fora, symposia
en andere seminaries, ook al moet er een inschrijvingsgeld voor
betaald worden, hebben meestal een maatschappelijke – ook als is
het een sectoriele – relevantie. Dan geldt het informatierecht van
de – geïnteresseerde - burger. Vaak speelt hier ook de informatieplicht
(actief informatierecht), uiteraard als het om publieke of overheidsinstellingen
gaat. De journalist staat ten dienste van het informatierecht en
wie ook iets publiek organiseert mag dat recht niet beknotten. Dat
betekent dat de pers vrij toegang moet hebben tot dergelijke manifestaties
om op haar journalistieke verantwoordelijkheid informatie te vergaren
en ze – al dan niet duidend – te brengen bij haar lezers. De journalist
moet dus ook vrij zijn om te oordelen dat hij of zij er kritisch
of helemaal niet over rapporteert, bijvoorbeeld als hij of zij vaststelt
dat het om pure reklame gaat. De journalist draagt terzake een zware
verantwoordelijkheid en hij of zij kan of mag zich dan ook niets
in de weg laten leggen om zijn of haar maatschappelijke plicht ten
dienste van het informatierecht te vervullen m.a.w. zijn of haar
eigen deontologie na te leven. Dit is een grondwettelijk recht en
een even grondwettelijke plicht. Het is een in talloze internationale
conventies erkende vertaling van de vrijheid van meningsuiting.
Als we welke inbreuk daarop aanvaarden spelen we dus niet alleen
met de essentie van de persvrijheid en de journalistieke deontologie
maar ook met het democratisch informatierecht. Ik ben niet naïef
en weet best dat de scheidingslijn tussen redactie en advertising
bij onafhankelijke vakbladen soms erg dun is. Toch moet de beroepsjournalist
op zijn deontologie blijven staan.
Hoe reageren?
Als we met dergelijke toestanden worden geconfronteerd kan men
natuurlijk reageren met een algemene persboycot ten aanzien van
betrokken manifestatie of zelfs de organisator. Dat zou volkomen
verantwoord zijn. Wellicht is het echter aangewezen in dergelijk
geval de betrokkenen te wijzen op de fout – een klein lesje over
persdeontologie geven dus – en er zich alleszins niet bij neer te
leggen. Als de organisator dan nog hardleers is lijkt een boycot
of iets dergelijks, gecoördineerd door onze beroepsvereniging, onvermijdelijk.
Alleszins zou ik een oproep willen doen tot al onze collega’s om
stelselmatig, zelfs in het geval zij betrokken organisator individueel
van de aanslag op de journalistieke deontologie overtuigd hebben,
dergelijke incidenten gedocumenteerd door te geven aan de VJPP,
zodat onze beroepsfederatie de evolutie van dit euvel degelijk kan
volgen en inschatten.
Jef Verhaeren
|