Opinie

- Zijn we dan toch een apenland? Neen natuurlijk!

- Recht op voeding, recht op landbouw

- Over persdeontologie


Zijn we dan toch een apenland?
Neen Natuurlijk!

Als we aan Nepal, Syrië, Irak en andere landen denken, waar het leven soms onmenselijk is, zouden we beter beschaamd zijn erover te spreken maar we doen het toch maar. Wij hebben immers ook zo onze zorgen: indexsprong, besparingen, racisme, communautaire onevenwichten, Griekenland, profitariaat op alle niveaus, stakingen, te weinig mensen die productief (willen) werken…

Vaak zeg ik in toespraken in het buitenland of in gesprekken met niet-Belgen dat ik de enige Belgische chauvinist ben. Belgen houden er immers van zichzelf te bekakken en Vlamingen – met de Kempenaars op kop (ik kan het weten) – scoren daarin nog beter dan de Walen. We hebben nochtans ontzettend veel om over op te scheppen, veel meer dan de gemiddelde Belg of Vlaming zelf beseft.

En toch lijken we soms echt wel een apenland. Hoewel, we moeten onze woorden wegen want we willen ook de apen niet beledigen.

Neem nu de vakbonden. Er is geen land in de wereld waar de vakbonden zo sterk staan, zowel financieel als politiek, dan in België. Ze controleren niet alleen het veel te grote en slecht werkende overheidsapparaat, de volksgezondheid, de werkloosheid (bij de vakbond heb je geen problemen) en hebben zelfs een zware vinger in de pap van de financiële wereld. En toch, ze panikeren dat het een lieve lust is. Zijn die almachtige vakbondsleiders zo dom of denken ze dat hun leden zo dom zijn. Of rekenen ze erop dat hun leden laf genoeg zijn om hem te volgen. ‘Opium voor het volk’, weet je wel!

Neem nu de stakingen. Wie staakt duidelijk het meest en het vlugst? Inderdaad de overheidsvakbonden, openbaar vervoer (NMBS en zo), de politievakbonden, kortom de mensen die inderdaad niet zo’n aangenaam werk hebben omdat er te weinig gewerkt wordt of te weinig zinvol. Als je acht uur of zelfs minder op een dag je moet zitten vervelen of je bezig houden met roddelen, gamen of surfen op het internet, rondkijken of druk doen, dan duren die dagen erg lang en wil je natuurlijk liever kortere ‘werkuren’, vroeger op pensioen. Thuis is er immers werk genoeg en zoniet zijn er nog andere toffere bezigheden zoals met de kinderen en kleinkinderen spelen, thuis surfen op het internet of TV kijken, facebook, wielerterrorisme, enz. En dat het dan politieke stakingen zijn omdat de vakbonden zo’n beetje de verkiezingen hebben verloren (ze deden ook niet mee, dat waren partijen… hmmm!).

Sorry, je mag het niet in het belachelijke trekken maar geef toe, het is toch wel grappig. In 1982 zorgde de regering Martens (ACV-signatuur) met de socialisten in de regering voor een devaluatie die de mensen ruim 8% aan inkomen koste en daar bovenop werden zonder stakingen 3 indexsprogen doorgevoerd. De stakingen zijn eigenlijk gericht tegen de indexsprong. De vakbonden verdedigen immers de kleine man, de loontrekkenden en werklozen. Sorry maar kleinverdieners en werklozen hebben geen last van een indexsprong. Ten eerste stond zelfs de NVA erop (bij de regeringsonderhandelingen) dat de indexsprong niet van toepassing zou zijn op de lage lonen en de zwakkeren. Bovendien betekent het ook niets voor kleinverdieners. Van mijn pensioen van zo’n 1.000 euro zou een indexsprong maximum zo’n 5 euro betekenen. Dus staken de vakbonden voor de hoge inkomens. Waarom zeggen ze dat dan niet? De vakbonden proberen ons ook nog andere sofismen op de mauw te spelden. Ze staken ook tegen een afbraak van de kwaliteit van de openbare dienstverlening. Niet nodig want daar bestaan zeer goede oplossingen voor. Als je de openbare diensten tot het minimum beperkt en al wat kan geprivatiseerd of uitbesteed worden, privatiseert of uitbesteedt, wordt het niet alleen voordeliger maar wordt de klant-belastingbetaler (de werkgever van de staatsambtenaren) bediend door gemotiveerde en (niet door de vakbond) gecontroleerde dienstverleners, die zich niet vervelen en gelukkiger zijn omdat ze beseffen dat ze mensen vooruithelpen en hun tijd niet verspillen met het zoeken naar argumenten om te kunnen staken.

Uiteraard is er ook profitariaat aan de rijke kant van de maatschappij en dan denk ik aan sommige bankiers, vakbondsleiders, politici (die, naast één of meer medewerkers ook veel te veel geld opstrijken, sommigen zonder iets uit te richten met hun mandaat), politieke vrienden die dikbetaalde mandaten binnenhalen, die onnodig zijn (of waar ze niet voor bekwaam zijn), enz. Daar ernstig ingrijpen zal wellicht niet het begrotingstekort oplossen maar symbolisch is het wel belangrijk, vooral naar de totaal gedesillusioneerde burgers toe. Maar daar staken de vakbonden niet voor.

Onze media zijn duidelijk te braaf of te gebonden of te laf of misschien gewoon niet goed genoeg. Dat doet een Belgische chauvinistische vakjournalist natuurlijk wel een beetje pijn.

Tenslotte nog dit, de stakingen halen onze economie en welvaart onderuit. Veel mensen, bedrijven en instellingen willen niet meer langs Brussels Airport reizen. Veel internationale instellingen en bedrijven denken eraan België te verlaten. Wat hier gebeurt is de Europese hoofdstad onwaardig. Dit is minstens zo schadelijk voor onze welvaart als de mateloze verspilling van de overheid, de hoogste loonkost ter wereld en het gekoesterde profitariaat. Evenals alle intelligente mensen weten ook de topmensen van de vakbonden dat de kleine man hier uiteindelijk het slachtoffer van is evenals hun kinderen en kleinkinderen. Het kapitaal en de kapitaalkrachtigen hebben de middelen om tijdig te ontsnappen. Ik geloof dat ook eenvoudige mensen kunnen denken en ik reken erop dat ze dat doen voor het te laat is.

 

Recht op voeding, recht op landbouw

ONZE VOEDING HEEFT RECHT OP VOEDING

Toespraak door Jef Verhaeren
KVIV 27 november 2008

We hebben vandaag veel geniale maar toch wel moeilijke presentaties beleefd, althans voor mij. Ik wil het dan ook, net voor de afsluiting van deze boeiende studiedag, eenvoudig houden. Een beetje zoals de populisten dat doen en drukkingsgroepen zoals Gaia en Greenpeace. Zij proberen meestal duidelijk, onomstootbaar, negatief (met termen als ‘Frankenstein food’ en ‘therminator zaden’) en dus eenvoudig aan te tonen ‘quod erat demonstrandum’ (wat moest bewezen worden). Ik wil het dus ook eenvoudig houden, gemakkelijk, ‘a piece of cake’ of laten we zeggen ‘a greenpeace of cake’. Wat gaan we doen? We gaan een stelling bewijzen die al in een Vlaamse volkswijsheid vervat zit. Het klinkt wat algebraïsch maar dat is het in feite niet. De stelling luidt: ‘Wie a zegt moet ook b zeggen!’. Misschien denkt u al door te hebben waar ik naartoe wil maar blijft u toch nog even zitten. Beschouw het desnoods als een thriller waarvan u wel de ontknoping denkt te kennen maar niet wat erachter zit, het hoe en waarom.

Het historisch kader

Ik besef dat ik hier voor een uitgelezen publiek sta van zeer geleerde mensen die er op verschillende terreinen mee bezig zijn de wereld vooruit te helpen. Maar we weten allemaal dat we meestal ook heel gespecialiseerd bezig zijn. Nochtans moeten we ook oog blijven hebben voor het brede perspectief, anders worden we zoals een Japanse soldaat die in 1990 in de jungle nog bezig is met de tweede wereldoorlog te voeren. Het brede kader van tijd en ruimte vormt de werkelijkheid waarin wij leven, werken en verantwoordelijkheid nemen.

Op de lagere school in het Kempense Weelde heb ik nog geleerd dat landbouw de primaire sector was en meteen de belangrijkste omdat hij aan de primaire behoeften moest voldoen, namelijk voedsel voortbrengen. De industriële secundaire sector was zich pas een kleine eeuw voordien gaan ontwikkelen en zorgde – weliswaar aanvankelijk op de kap van het proletariaat – voor bijkomende welvaart, luxe dus. De tertiaire dienstensector was eigenlijk nieuw en bezig de kinderschoenen te ontgroeien. Vandaag ziet dat er wel anders uit. Maar de primaire sector was volgens onze meester veruit de belangrijkste. Dat was kort na de oorlog, dus nog niet zolang geleden. En tot mijn spijt moet ik toegeven, de meester had verdorie gelijk.

In juli was ik nog even in de voorhistorische grot van Pair-non-Pair, waar, vlakbij Bordeaux, de Dordogne en de Garonne de Gironde vormen. Dit is de grot waarin men de oudste gekende rotstekeningen in hun oorspronkelijke vorm kan zien. Dertigduizend jaar voor Christus tekende de Cro-Magnon-mensen tekeningen van dieren in de grotten waarin zij zich verscholen. Waarom dieren? Niet om als Picasso’s van de 300ste eeuw voor Christus door het leven te gaan, die luxe konden ze zich niet veroorloven. Neen, die tekeningen moesten dienen om zo doeltreffend mogelijk te leren jagen, te overleven. De mensen leefden van de jacht en niemand werd ouder dan 30 jaar. Voor hen, die terug willen keren naar de natuur, het is geen prettig vooruitzicht. Dit privilege zou trouwens voor weinigen van ons zijn weggelegd anders zou de fauna te snel verorberd zijn. Zie maar naar Afrika.

Pas toen de mens zelf dieren ging houden maar vooral sinds hij zich vestigde en naast de veeteelt ook de grond ging verbouwen is de beschaving begonnen. Geen cultuur zonder agricultuur. Moesten de mensen niet geëvolueerd zijn van nomaden naar landbouwers, dan zouden de wereldbevolking en de levensverwachting ook nooit zo sterk gestegen zijn. Natuurlijk gebeurde en gebeurt de ontwikkeling van de primaire sector niet overal even snel, met de gevolgen die we kennen. Door die ontwikkeling werd de groeiende bevolking ook erg afhankelijk van de landbouw en dat houdt natuurlijk ook risico’s in. Denk daarbij maar aan de aardappelplaag en de rampzalige hongersnood in Ierland half de negentiende eeuw. Tot in de twintigste eeuw beschouwde de bevolking het gebruik van pesticiden als een zegen. Tot 1880 was de landbouw zelfvoorzienend in die zin dat iedereen boer was. Vanaf de 17de eeuw werd graan als basisvoedsel aangevuld met aardappelen. Zoals nu nog in de derde wereld was er weinig dierlijke productie. Een koe bezitten was in de 19de eeuw nog een grote luxe.

Na de Amerikaanse burgeroorlog op het einde van de 19de eeuw begonnen de Amerikaanse boeren met behulp van door stoom aangedreven machines massaal graan te produceren en dat even massaal met snelle stoomboten op Europese markten af te zetten, wat vanaf 1880 een landbouwcrisis zonder weerga veroorzaakte. Het instorten van de graanprijzen heeft onze landbouw grondig veranderd. Gaandeweg ging men immers graan veredelen via de dierlijke productie, wat ook beantwoordde aan de vraag naar eiwitten en vetten, onder meer voor de arbeiders die hard moesten werken. De landbouw, flexibel als hij is, paste zich aan. Maar dan kwam de eerste wereldoorlog de landbouw en vooral de veeteelt ontwrichten, met opnieuw honger als resultaat. Ook in de tweede wereldoorlog werd er weer honger geleden. Daarna was iedereen ervan overtuigd dat dit nooit meer mocht gebeuren. Wetenschappelijk onderzoek, doorgedreven mechanisatie, gewas- en veeverbetering, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en vooral een Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moesten ervoor zorgen dat er voldoende voedsel was aan een lage prijs. En weer paste de landbouw zich aan, met succes. In 1870 werd nog 63% van het gezinsbudget aan voedsel besteed, in 1997 was dat nog slechts 12%. Voedsel werd immoreel goedkoop, althans in het westen.

En toen kwam de vervreemding tussen de landbouw en de rest van de bevolking, die intussen was uitgegroeid tot 98%. Dankzij mechanisatie en nieuwe technologieën op het vlak van selecties, gewasbescherming en bemesting werd het succes van de landbouw en de voedselvoorziening gerealiseerd door slechts 2% van de actieve bevolking. De andere mensen vervreemdden van de landbouw en de voedselvoorziening. In de jaren tachtig waren de zogenaamde ‘voedseloverschotten’ een steen des aanstoots voor publiek en politiek. Nochtans, in 1987, toen de kostprijs van de voedseloverschotten het hoogst was, was de overheidskost voor de wettelijke energievoorraden even hoog als die voor de voedseloverschotten. Niemand nam daar aanstoot aan want in de jaren zeventig was er een energiecrisis met autoloze zondagen geweest. L’histoire se repète... wellicht toch niet helemaal.

Recht op voeding, recht op landbouw

Uit de geschiedenis moeten we leren en wat zien we? Elk volk heeft altijd zijn landbouw, zijn voedselvoorziening beschermd. Voeding blijft immers de primaire, dus de eerste behoefte. Daarom is het ook het meest strategische goed. Het is oorlogen waard. En er zijn veel oorlogen voor gevoerd. Voedselvoorziening of het stopzetten ervan is ook vaak als strategisch wapen gebruikt, niet alleen in militaire maar ook in economische oorlogen. Beschikken over voedselvoorziening of atoomwapens, wat is het belangrijkste? Maar er is nog een andere reden om de landbouw te beschermen. De voedselpoductie is erg kwetsbaar. Naast de klimatologische en geografische grilligheden waarmee ze te maken heeft, hebben ook de landbouw- en voedselmarkten hun eigenaardigheden. Hier geldt de ‘muur van de maag’. Bij de minste overschrijding van de primaire behoeften storten de prijzen in, bij het kleinste tekort gaan ze de pan uitvliegen, precies omdat het om primaire behoeften gaat. Men kan de landbouw niet zomaar aan de vrije markt overlaten.

Elk volk heeft dus recht op voeding. Maar wie a zegt moet ook b zeggen. Elk volk heeft dus ook recht op voedselproductie of landbouw. De Japanners bijvoorbeeld dragen dat recht hoog in het vaandel. Als je hun vulkanische eilanden even bekijkt dan begrijp je dat ook. Ondanks de beste technologiën en hoge subsidiëring (tot 70%) slagen zij er slechts in een zelfvoorzieningsgraad van 39% te realiseren. Japan is terzake sterk afhankelijk van de VSA.

Zij die beweren dat ze de voedselproductie voor andere volkeren op zich kunnen nemen zijn uit op macht. Voedselafhankelijkheid is slavernij. Ook in de moderne tijden is dat nog het geval. Zo leerde onze meester in het lager onderwijs ons ook dat na de tweede wereldoorlog de Amerikanen het Marshall-plan lanceerden om Europa er bovenop te helpen. Daar zat hij mis. Achterliggende bedoeling was immers ervoor te zorgen dat Europa, de grootste consumentenmarkt, snel haar koopkracht zou hernemen om Amerikaanse landbouwproducten te kopen en dat Europa als dusdanig afhankelijk zou blijven van de VS. Dat hier het Groene Europa uit de grond werd gestampt is de Amerikanen altijd een doorn in het oog gebleven, of nu de republikeinen of de democraten aan de macht zijn. Pas op, ik heb respect voor de Amerikaanse landbouw, die ik vrij goed ken. Ik heb zelfs een kleindochter in Amerikaans landbouwgebied. Maar ook vandaag volgt de Amerikaanse strategie in het kader van de WTO-onderhandelingen nog altijd dezelfde lijn. Moesten wij aan hun druk hebben toegegeven dan zouden we wellicht niet de keuze hebben gehad om onze jongens al dan niet naar Irak te sturen. Kijk maar naar Japan. Vorig jaar zei mij een Japanse leraar in Tokyo: “Wij zijn de 51ste staat van de VS, evenwel zonder stemrecht in Amerika.” Deze uitspraak was wellicht een beetje nationalistisch geïnspireerd maar er zat toch ook een beetje waarheid in.

God zij dank hebben we, tegen deze druk in het groene Europa gecreëerd, dat in grote mate zelfvoorzienend is en zelfs – zij het slinkende –reservevoorraden opbouwt, als ik dat tenminste zo mag noemen. En toch voelen wij afhankelijkheid. Denk maar aan de behoefte aan plantaardige eiwitten voor onze veredelingssector. Daar zijn we traditioneel afhankelijk van Amerikaanse en stilaan meer van Braziliaanse sojaproducten. Intussen heeft ene Georges Bush, die wat problemen scheppen niet aan zin proefstuk is, de prijzen van die grondstoffen opgedreven door het ‘corn eating monster’ in het leven te roepen en via zware subsidies de bio-ethanolproductie te stimuleren, niet om de boeren te ondersteunen maar om de afhankelijkheid van olie van het Midden-Oosten, waar hij terzake een oorlog voert, te beperken.

Laten we terugkeren tot onze stelling ‘wie a zegt moet b zeggen’. Als elk volk recht heeft op voeding heeft elk volk ook recht op een maximaal onafhankelijke voedselproductie. Uiteraard kan niet elk volk alles produceren wat het nodig heeft maar belangrijk is dat het een maximum aan voedselproductie heeft, dat het ook voedsel kan exporteren of met andere woorden, op het vlak van de voedselvoorziening over wisselgeld beschikt.

De uitdagingen liegen er niet om

Maar laten we ook terugkeren naar het ruimere perspectief, het brede kader van tijd en ruimte. Waar zijn we mee bezig en waar gaan we naartoe? Meteen blijkt natuurlijk dat de uitdagingen er niet om liegen.

Vandaag beschikken we met een wereldbevolking van 6.683.288.653 mensen over 8,5 miljard hectare landbouwgrond. Elke tien seconden verdwijnt een hectare landbouwgrond. En vruchtbare grond is er veel minder dan men zou kunnen denken. In Europa bijvoorbeeld bevinden de beste gronden zich in Nederland, België, Luxemburg, Denemarken en Noord-Frankrijk, de slechtste in Oost- en Zuid-Europa. En elders in de wereld is het vaak nog slechter gesteld. De wereldbevolking groeit ondertussen sneller dan de seconden wegtikken. Al naargelang de prognoses zal ze nog met 50 tot 100% stijgen. Tegen 2050 zouden we met 9,2 miljard zijn.

De groeiende kloof tussen de wereldbevolking en de vierkante meters waarop landbouwgewassen kunnen groeien, is één van de belangrijkste verklaringen voor de sterke stijging van de voedselprijzen. De stijging treft vooral de allerarmsten, de ongeveer 1,1 miljard mensen die moeten rondkomen met 1 dollar - of minder - per dag. We kunnen er ons over verheugen dat in bepaalde delen ook de koopkracht en dus de vraag naar eiwitten stijgt, voorlopig vooral in China en India maar die zijn samen wel goed voor meer dan één derde van de wereldbevolking. Daarmee vergeleken is de Europese consumentenmarkt slechts een klein, verwend groepje. Daarvan de consequenties aanvaarden (o.m. verhoogde voedselprijzen) is misschien wel de beste vorm van ontwikkelingssamenwerking.

Maar intussen doet het World Wildlife Fund (WWF) er nog een schepje boven op. Volgens de instelling, die zij opdracht gaf een studie uit te voeren, het ‘Global Footprint Network’, gebruikt de mens op iets meer dan tien maanden tijd, de natuurlijke rijkdommen op die de aarde op één jaar tijd kan produceren. Laten we dit toch maar meenemen in onze uitdagingen. Er is immers nog veel meer, zoals de klimaatverandering, de verstedelijking en politiek populisme.

En als we het over uitdagingen voor de landbouw hebben mogen we natuurlijk de specifieke kwetsbaarheid van de land- en tuinbouw ook niet uit het oog verliezen.

Alle hens aan dek

We geraken dus gekneld tussen een tekort aan landbouwgrond en een stijging van de voedselbehoefte. Elk stukje vruchtbare grond en alle beschikbare productiekennis en –kunde zullen nodig zijn om de stijgende wereldbevolking te voeden. Een maximale voedselproductie overal ter wereld is een absolute maatschappelijke prioriteit, die kunstmatige natuurgebieden en andere luxeproblemen overschaduwt. Even noodzakelijk zijn voedselvoorraden om negatieve klimatologische en andere schadelijke invloeden op de voedselproductie te compenseren. Ooit zullen de termen ‘landbouwoverschotten en voedseloverschotten’ verwijzen naar een cynisch verleden.

Tot voor kort klonk het nog als heiligschennis maar het lijdt geen twijfel dat de productiviteit omhoog moet. De uitdagingen zijn gigantisch en alle middelen moeten aangewend worden. De plantenbiotechnologie, die in dit land haar wieg heeft staan moet daartoe haar rol kunnen spelen ondanks het feit dat de Europese burger tegen, en de Europese consument voor GGO is. Het verschil zit hem in de statistieken. Dat de gentechnologie in de EU wordt afgeremd omdat niet bewezen is dat ze niet schadelijk is, zal ooit een crimineel tintje krijgen. Het is immers ondertussen voldoende bewezen dat honger wel schadelijk is. Vorig jaar is het aantal met hongerdood bedreigde mensen nog eens met 75 miljoen gestegen tot 923 miljoen, terwijl de VN tegen 2015 de honger uit de wereld wil helpen. We zullen ook verder moeten innoveren op het vlak van de teelttechnieken en meer gronden vruchtbaar moeten maken. Misschien moeten we zelfs in de woestijn gaan boeren. Hoe dat moet gebeuren, dat laat ik aan u over.

Een ding is duidelijk: wie a zegt moet b zeggen. Als elk volk recht heeft op voeding heeft elk volk ook recht op landbouw. Meer nog: wie a en dus b zegt moet ook c zeggen: onze planten hebben dus ook recht op voeding. De mens heeft behoefte aan plantaardig voedsel en dierlijk eiwit. Maar ook dit laatste komt van de veredeling van landbouwgewassen. Gewassen hebben voedsel nodig en dat moeten we hen kunnen geven.

Maar onze voeding heeft recht op voeding op lange termijn, wat het niet gemakkelijker maakt. Wij hebben immers de plicht onze natuurlijke hulpbronnen - bodem, water, lucht - te bewaren en te beschermen voor de komende generaties. Dat heet duurzaamheid maar je zou het evengoed rentmeesterschap kunnen noemen. Dit is even vanzelfsprekend als ‘wie a zegt moet ook b zeggen’. Dit zal veel inventiviteit en innovatie vragen. Het is dus onze roeping die voeding van onze voeding zo efficiënt mogelijk te realiseren met alle nodige wetenschappelijke input, innovatie, productie en overheidsondersteuning. En daarvoor hebben jullie natuurlijk vandaag bij elkaar gezeten.

En het kan: zie België!

Ik kan niet nalaten met te eindigen met wat chauvinisme. Ik weet dat jullie daar wat onwennig bij worden maar zodadelijk is er kans om dat weg te drinken. Maar de eerste Belgische regeringsleider Charles Rogier zei reeds kort na de Belgische onafhankelijkheid: “Les Flandres doivent devenir le jardin potagère de l’Europe". Deze historische voorspelling hebben we alvast niet in de diepvries gestopt. Of toch? In ons land is er veel productiekunde en landbouwkennis aanwezig en die is omgekeerd evenredig met de mogelijkheden in één van de dichts bevolkte landen van de wereld. Meteen is de bevolking ook niet echt landbouwgezind, al begint dat tij gelukkig wat te keren.

In 2010 organiseren wij in België, na Texas in 2009, het wereldcongres van de landbouwjournalisten en toen ik onlangs, op het wereldcongres in Oostenrijk-Slovenië, na de Amerikanen ons congres mocht voorstellen herinnerde, ik aan een uitspraak van een groot Amerikaan, Cassius Clay of Mohammed Ali, die, gevraagd wat hij over België dacht, zei: “It’s the most beautifull city in the world.” In die situatie realiseren wij, onder strenge regels en met respect voor het leefmilieu, een zelfvoorzieningsgraad van meer dan 160% voor aardappelen, van ruim 130% voor groenten, van ruim 180% voor eieren en van ruim 182% voor vlees. Intussen zijn we het vierde belangrijkste exportland ter wereld voor varkensvlees, het vijfde belangrijkste voor pluimveevlees en het zesde voor eieren. Ook voor de export van kaas, boter, melkpoeder en vooral roomijs staat België mee aan de top. Wat de export van aardappelen en een aantal tuinbouwproducten zoals tomaten, aardbeien en peren betreft, staan we in de wereldtopvijf en dan spreken we nog niet over bloembollen en azalea’s.

Aan de basis van al deze resultaten liggen planten en bodem en dus plantenvoeding. En toch is er, na de receptie, voor u nog werk aan de winkel... want onze voeding heeft recht op voeding.

Over persdeontologie

‘VOOR WAT HOORT WAT’
HOORT NIET BIJ PERSDEONTOLOGIE

Verschenen in de VJPP-Newsletter in december 2003

“Wij hebben alvast genoteerd dat u aanwezig zult zijn. U hoeft hiervoor niet te betalen op voorwaarde dat u verslag uitbrengt in één van uw volgende uitgaven. Wel hadden we graag het verslag gelezen en goedgekeurd voor publicatie.” Dergelijke antwoorden krijg je steeds meer als je als journalist uw aanwezigheid meldt op publieke symposia, fora of studiedagen. Soms durft me er nog een bijkomende voorwaarde aan te verbinden, namelijk dat je vooraf de aankondiging van het gebeuren – in de vorm van een persmededeling – onverkort publiceert.

Ze kennen hun job niet

Ik kan een dergelijke aanpak nog begrijpen van een platte verkoper – zichzelf sales manager noemend – die geïndoctrineerd is met ‘voor wat hoort wat’. Het aangehaalde voorbeeld komt echter van een communicatieverantwoordelijke van een overheidsinstelling. Ik zou nog recente gelijkaardige voorbeelden kunnen aanhalen van communicatiebureaus die ingehuurd worden voor – liefst dure -internationale congressen.

Ik heb een tijdlang deontologie van de pers gedoceerd aan studenten in de communicatie maar dat is intussen al een aantal jaren geleden. Misschien wordt dat vandaag niet meer gedoceerd en spijtig genoeg hebben heel wat journalisten ook een dergelijke cursus in hun opleiding gemist. Als ik op antwoorden, zoals het hoger aangehaalde, reageer met een beknopte, meestal zo vriendelijk mogelijke, les in pers- en communicatiedeontologie, vallen betrokkenen gewoonlijk uit de lucht met “Tiens, daar heeft nochtans nog geen enkele journalist op gereageerd”. Natuurlijk maakt de persdeontologie deel uit van de communicatiedeontologie en hoort een communicatie-expert daarvan op de hoogte te zijn. Maar wij, journalisten zelf, mogen zoiets zeker niet laten gebeuren.

In dienst van het informatierecht

Ik moet hier natuurlijk geen cursus gaan geven en dat kan ook niet in dit kort bestek. Ik beschouw dit eerder als een oproep tot alle collega’s om terzake een gelijkaardige en terechte houding aan te nemen.

We hebben het hier natuurlijk niet over clubs of private bijeenkomsten op basis van exclusieve uitnodigingen. Colloquia, fora, symposia en andere seminaries, ook al moet er een inschrijvingsgeld voor betaald worden, hebben meestal een maatschappelijke – ook als is het een sectoriele – relevantie. Dan geldt het informatierecht van de – geïnteresseerde - burger. Vaak speelt hier ook de informatieplicht (actief informatierecht), uiteraard als het om publieke of overheidsinstellingen gaat. De journalist staat ten dienste van het informatierecht en wie ook iets publiek organiseert mag dat recht niet beknotten. Dat betekent dat de pers vrij toegang moet hebben tot dergelijke manifestaties om op haar journalistieke verantwoordelijkheid informatie te vergaren en ze – al dan niet duidend – te brengen bij haar lezers. De journalist moet dus ook vrij zijn om te oordelen dat hij of zij er kritisch of helemaal niet over rapporteert, bijvoorbeeld als hij of zij vaststelt dat het om pure reklame gaat. De journalist draagt terzake een zware verantwoordelijkheid en hij of zij kan of mag zich dan ook niets in de weg laten leggen om zijn of haar maatschappelijke plicht ten dienste van het informatierecht te vervullen m.a.w. zijn of haar eigen deontologie na te leven. Dit is een grondwettelijk recht en een even grondwettelijke plicht. Het is een in talloze internationale conventies erkende vertaling van de vrijheid van meningsuiting.

Als we welke inbreuk daarop aanvaarden spelen we dus niet alleen met de essentie van de persvrijheid en de journalistieke deontologie maar ook met het democratisch informatierecht. Ik ben niet naïef en weet best dat de scheidingslijn tussen redactie en advertising bij onafhankelijke vakbladen soms erg dun is. Toch moet de beroepsjournalist op zijn deontologie blijven staan.

Hoe reageren?

Als we met dergelijke toestanden worden geconfronteerd kan men natuurlijk reageren met een algemene persboycot ten aanzien van betrokken manifestatie of zelfs de organisator. Dat zou volkomen verantwoord zijn. Wellicht is het echter aangewezen in dergelijk geval de betrokkenen te wijzen op de fout – een klein lesje over persdeontologie geven dus – en er zich alleszins niet bij neer te leggen. Als de organisator dan nog hardleers is lijkt een boycot of iets dergelijks, gecoördineerd door onze beroepsvereniging, onvermijdelijk. Alleszins zou ik een oproep willen doen tot al onze collega’s om stelselmatig, zelfs in het geval zij betrokken organisator individueel van de aanslag op de journalistieke deontologie overtuigd hebben, dergelijke incidenten gedocumenteerd door te geven aan de VJPP, zodat onze beroepsfederatie de evolutie van dit euvel degelijk kan volgen en inschatten.

Jef Verhaeren



 


Webmaster © ep_communication